Er is steeds meer aandacht voor het brandgedrag van bouwmaterialen. De materialen die in een gebouw zijn toegepast, kunnen een grote rol spelen bij de ontwikkeling van een brand. Het is vreemd dat daar nu pas aandacht voor is, terwijl de Nederlandse regelgeving al 'sinds jaar en dag' eisen stelt aan materiaal met betrekking tot het brandgedrag. Een mooie aangelegenheid om daar nu eens dieper op in te gaan.
Brandklasse
Het brandgedrag van materialen wordt uitgedrukt in 'brandklasse'. Deze klasse varieert van klasse A1 (de beste) via A2, B etc. tot klasse F (de slechtste). Als we de klassen zouden karakteriseren, dan is dat als volgt, klasse A is niet of nauwelijks brandbaar. Klasse B is 'zelfdovend'. Als de ontstekingsbron wordt weggenomen, dooft de vlam. Klasse D, het materiaal dooft niet, als de ontstekingsbron wordt weggenomen. Klassen E en F: het materiaal is (zeer) eenvoudig aan te steken.
Small Flame test vs SBI (Single Burning Item)
Omdat het brandgedrag van 'volstrekt onbrandbaar' tot 'heel brandbaar' verloopt is het onmogelijk om aan de hand van enkele eenvoudige testjes te beoordelen in welke klasse een materiaal valt. Het Europese systeem kent daarom 4 testmethoden (en voor vloeren nog een 5e). Welke testen er uitgevoerd moeten worden, hangt af van de klasse waarin het betreffende materiaal valt. Voor E & F volstaat een eenvoudige test (de 'small flame-test'). Hierbij wordt met een kleine vlam gekeken of het materiaal eenvoudig kan worden aangestoken. Bij de klassen B, C en D is naast de 'small flame-test' ook de grotere SBI-test vereist.
SBI + Bruto verbrandingswaarde
Bij deze test wordt informatie verkregen over de hoeveelheid warmte die ontstaat, de snelheid van verbranding en de mate van rookproductie. Voor de nauwelijks brandbare materialen in klasse A2 is (meestal) de SBI-test vereist in combinatie met het bepalen van de bruto verbrandingswaarde van het product in een caloriemeter. Voor klasse A1 tenslotte wordt naast de bruto verbrandingswaarde ook de 'onbrandbaarheid' bepaald door een monster van het materiaal te verhitten tot zo'n 700 °C en te kijken (en te meten) of het materiaal daadwerkelijk niet ontbrandt.
Accreditatie
Op basis van genoemde testen kan dan een formele classificatie van het brandgedrag worden opgesteld. Uiteraard is het van groot belang dat de resultaten die uit de testen volgen niet afhankelijk zijn van het laboratorium waar de test wordt uitgevoerd, maar van het materiaal zelf. Ook is het prettig als de resultaten (of eigenlijk de classificatie) in alle Europese lidstaten kunnen worden gebruikt. Dan hoef je immers het materiaal maar één keer te laten testen. Dit is waar accreditatie van het laboratorium om de hoek komt kijken.
Bij een geaccrediteerd laboratorium controleert de nationale accreditatie-instelling (in Nederland is dat de Raad voor Accreditatie) of de gebruikte apparatuur aan de eisen voldoet, of het personeel de benodigde deskundigheid heeft, of het testinstituut onafhankelijk is etcetera. Als het laboratorium ook nog lid is van de Europese branche-organisatie voor testlabs op het gebied van brandveiligheid, de Egolf, dan weet u zeker dat het een kwaliteitsinstituut betreft. Het laboratorium van Peutz is zo'n lab. Het is geaccrediteerd voor diverse Europese brandwerendheidsproeven en ook voor diverse materiaalgedragproeven. Het lab werkt ook steeds aan uitbreiding van het aantal verschillende testen dat onder accreditatie kan worden aangeboden. Op dit moment kunnen we de brandklassen B tot en met F onder accreditatie bepalen. Aan klasse A2 (caloriemeter) wordt gewerkt!